De bewegende klas

Op Auryn worden klas 1, 2 en 3 ingericht als beweegbare klaslokalen. Bekender is de term ‘de bewegende klas’, die wij ook regelmatig zullen hanteren.
Dit concept houdt in dat de leerlingen niet meer op stoelen en aan tafels zitten. Afhankelijk van de les, zitten de kinderen op banken of werken ze aan banken (zittend op kussens).
Door de gebruikte meubels ontstaat er veel ruimte in de klaslokalen. Ruimte, die meer mogelijkheid biedt om te bewegen, te onderzoeken, te experimenteren. Ruimte, die eerder aan de natuurlijke behoeftes van kinderen voldoet. Bovendien biedt het concept aan de leerkracht ruimte om op verschillende manieren les te geven. Lesgeven vanuit de kringopstelling brengt bijvoorbeeld kwalitatief andere ontmoetingen tussen leerkracht en leerlingen, maar ook tussen de leerlingen onderling tot stand. We zien elkaar, letterlijk en figuurlijk, van top tot teen.

Klassiek begint de dag in een bewegende klas met een parcours, waarbij de zogenaamde basiszintuigen (tastzin, evenwicht, levenszin, bewegingszin) aangesproken worden. Maar ook gedurende de hele lesdag is bewegend onderwijs veel laagdrempeliger vorm te geven. Op veel momenten wordt vanuit de kringopstelling les gegeven, maar ook de groepsopstelling of de klassieke opstelling in rijen (gericht naar het bord) komen aan bod. De klassenopstelling past zich ten baten van het leerproces aan de lesinhoud aan. De zelfstandigheid van de kinderen wordt gestimuleerd en binnen de kortste keren kunnen ze de meubels in de gewenste opstelling brengen.

Ieder kind heeft een eigen vakje voor de schoolbenodigdheden in een kast in het lokaal. Ook dit leidt tot structureel meer beweegmomenten, namelijk op het moment dat er een ander schrift of een boek nodig is. Bij het eten kunnen de banken in groepjes staan, zodat bijvoorbeeld steeds vier kinderen met elkaar eten
Het bovenstaande is slechts een schets van de praktische voordelen tijdens een schooldag. In onderstaande vertaling van de tekst van Martin Carle gaat de auteur van het boek “Klas in beweging” dieper in op de aspecten van de bewegende klas.

Bewegen en leren

Een tekst van Martin Carle

Onze moderne verstandscultuur is uiterlijk een “zitcultuur” geworden. In de afgelopen eeuwen verwachtte men steeds meer van kinderen dat ze stilzitten om te leren. Eerdere culturen wisten wel beter, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de kloosters waar monniken wandelden, mediteerden en studeerden. Ook de Griekse cultuur toonde een ander begrip van leren in beweging (gymnasiumstudent).

Sinds het begin van het vrijeschoolonderwijs en in toenemende mate in algemeen onderwijsonderzoek en -discussies is het verband tussen leren en beweging weer duidelijk geworden. Aandacht en concentratie, en dat wordt steeds bewuster, kunnen niet automatisch worden gelijkgesteld met rust en onbeweeglijkheid. Kijkend naar het kind is het gemakkelijk te zien dat beweging een, zo niet dé basisvoorwaarde is voor leren. Het is de “motor” en “bemiddelaar” van het leren. Het leren van kinderen is voornamelijk gebaseerd op hun eigen activiteit en gaat uit van zintuiglijke ervaringen, van waarnemingen en sensaties op basis van concrete zintuiglijke indrukken. De ziel-geestelijke verbanden tussen bewegen en leren, afgeleid van Rudolf Steiners studie van de mens, worden grotendeels bevestigd door de bevindingen van de hedendaagse hersenfysiologie. Zo kunnen de verschillende zintuiglijke indrukken worden gezien als “voedsel” voor de zich ontwikkelende hersenen van het kind (vooral voor de zich ontwikkelende synaps verbindingen. Grof- of fijnmotorische oefeningen ontwikkelen dus zeer specifieke fysieke fundamenten van de hersenen, die voorwaarden zijn voor mentaal-spirituele processen, zoals leren. In de eerste jaren leert het kind de fysieke wetten (van zijn eigen lichaam en zijn omgeving) vooral door te experimenteren met concreet materiaal, bijv. door te kruipen, glijden, zwaaien, klimmen, rollen, springen enz. Door hun zintuigen actief te gebruiken, verfijnen zij deze op hun beurt en creëren zo een steeds scherper “gevoel” voor hun omgeving, een essentiële voorwaarde voor later levenslang leren.

De motivatie om te bewegen, om te leren door te bewegen, komt volledig van het kind zelf. Het imiteert zijn omgeving (zitten, staan, lopen, praten, enz.) en ervaart verdere motiverende successen in het ding zelf en niet in een beloning van buitenaf. Wij opvoeders kunnen deze intrinsieke motivatie bevorderen door spontane bewegingen en ideeën toe te laten, waardoor divers leren mogelijk wordt. (…)

Het uiterlijk van veel van onze huidige scholen lijkt nog steeds op dat van de Pruisische plattelandsscholen. In overeenstemming met het idee dat leren vooral plaatsvindt in geconcentreerd stilzitten, zijn de meeste klaslokalen ingericht met tafels en stoelen die centraal op het schoolbord staan. Werken en leren vinden bijna uitsluitend zittend plaats, en de zintuigen worden vooral auditief en visueel aangesproken. In de vrijescholen wordt al tientallen jaren geprobeerd op een bewegende manier les te geven en andere zintuigen aan te spreken. (…)

Vanuit de ervaring dat onze zeer technische en georganiseerde wereld veel kinderen tegenwoordig noch de tijd noch de ruimte biedt om deze voor hun ontwikkeling zo noodzakelijke zintuiglijke ervaringen op te doen, zijn steeds meer kleuter- en lagere schoolleerkrachten op zoek gegaan naar wegen om enkele van deze ervaringsruimten en -momenten in hun dagelijks leven met de kinderen te integreren. Al in de jaren zeventig werd begonnen met experimenten met ander zitmeubilair (bijv. zitballen enz.). Sinds het einde van de jaren ’90 was de term “bewegende school” of “bewegende klas” in opkomst, maar dit betekende geen uniform concept. De term “bewegende klas” kristalliseerde zich uit in vrijescholen.

Het gebruik van deze term heeft – naar mijn ervaring – vaak geleid tot uitingen van ongenoegen bij collega’s die werken met het gebruikelijke schoolmeubilair, omdat de term impliceert dat het leren in een “gewoon” klaslokaal plaatsvindt “zonder beweging”. In feite is het niet het meubilair dat bepaalt of het leren “in beweging” is of niet, maar het bewustzijn en de vaardigheden van de leraar. Daarom zou ik in het volgende de term “beweegbare klaslokaal” willen noemen, omdat dit duidelijker verwijst naar het meubilair. Goede of slechte pedagogie is zeker geen kwestie van meubilair alleen; een “bewegende” leraar kan uitstekende dingen doen in een “niet-bewegend” lokaal en omgekeerd. (…).

Vertaald van de website Waldorf ideeën pool.